Onderstaande tekst verscheen op de tweede van de grasmaand 2019 op de webstek van het Logos Instituut. Erin wordt verwezen naar het rapport over gentherapie dat ik in de jaren negentig heb geschreven en dat eronder staat. De aanleiding voor de hernieuwde aandacht ervoor is het nu ook praktisch mogelijk geworden zijn van de kiembaangentherapie, dankzij een techniek, waarbij er gebruik wordt gemaakt van het zo geheten CRISPR-Cas 9-molecuul.

 

Kiembaangentherapie nu wellicht ook praktisch mogelijk dankzij de CRISPR-techniek

 

Uitgebreide studie van drs. Rafael Benjamin

 

Posted 2 april 2019 by Rafael Benjamin under ethiek, medische wetenschappen, onderwijs, onderzoek

 

Gedurende de louwmaand van 2019 zijn er op de webstek van het Logos Instituut al twee artikelen verschenen over kiembaangentherapie. Eén artikel, d.d. 3 januari 2019, van de hand van Robert Carter, Lita Costner en het Creation Ministries International uit de V.S., en een artikel d.d. 24 januari 2019, van de hand van dr. R. Seldenrijk dat uit het Reformatorisch Dagblad is overgenomen. Dit, tezamen met het feit dat ik in 2017 in een zomernummer van de Nederlandse uitgave van de National Geographic kennis gemaakt heb met het CRISPR-Cas9-molecuul, en het feit, dat ik op de januari-conferentie van de Vereniging voor Christelijke Filosofie (de vroegere Vereniging voor Reformatorische Wijsbegeerte) bij toeval op de boekentafel de editie uit october 2018 van het ‘Lindeblad’, de nieuwsbrief van het Prof. dr. G.A. Lindeboom Instituut, tegenkwam, waarin de vroegere directeur dr. H. Jochemsen een standpunt over kiembaangentherapie innam waarin ik het mijne herkende, heeft mij geprikkeld tot het schrijven van deze bijdrage.

Reeds in 1993-1994 ben ik acht maanden voor het Lindeboom-Instituut te Ede onder supervisie van de voornoemde dr. H. Jochemsen intensief op freelance-basis bezig geweest met een onderzoek naar de biologische en ethische aspecten van de gentherapie bij mensen. Het resultaat mijner toenmalige onderzoekingen is ook hieronder in pdf-vorm te vinden.

Eén van de resultaten van mijn toenmalige studiën, waarbij ik als uitgangspunt het zogenaamde conceptionalisme hanteerde, was, dat ik toen reeds voorstander werd van de kiembaangentherapie. Dit, terwijl ik ook toen al de bevruchte eicel, oftewel de zygote, als het begin van ook de mens beschouwde. Dat is een duidelijke grens. Vanaf dat moment, las ik eens in een artikel op ik meen de webstek van het Logos Instituut, beschouwt het vrouwelijke lichaam de vrucht ook niet meer als lichaamsvreemd en stoot zij de vrucht dus niet af. En in een ander artikel, dat ik op 6 februari 2019 op diezelfde webstek van het Logos Instituut tegenkwam, genaamd ‘GroenLinks en PvdA negeren risico’s abortuspil’, van de hand van Chris Develing, en dat oorspronkelijk verschenen is in Leef Magazine (in Leef 35 (1)), staat zelfs, dat na ontstaan te zijn de vrucht de regie neemt bij zijn eigen ontwikkeling! Want, lezen wij:

‘Is er een embryoloog die beweert dat het individuele leven niet begint bij de bevruchting? We hebben het dan over een menselijk wezen dat zelf de zwangerschap aanstuurt, door de hormonen van de vrouw vanaf het begin te beïnvloeden’.

Is dit geen prachtige empirische bevestiging van de juistheid van de keuze van de bevruchting als het beginmoment van een mens? Er zijn sinds de zondeval helaas ook zogenaamde monogene erfelijke ziekten, zoals de ziekte van Huntington, de ziekte van Tay-Sachs, het syndroom van Lesch-Nyhan, en de taaislijmziekte (ook wel cystic fibrosis, mucoviscoïdosis of pancreas-fibrose genoemd). De meeste van deze ernstige erfelijke ziekten ontstaan wanneer op de betreffende genlocus beide allelen defect zijn, en er dus geen correcte versie van het gecodeerde eiwit aanwezig is (er is geen ‘back-up’, de drager is dan in dit opzicht homozygoot-recessief, of soms hemizygoot). Voor het krijgen van sommige erfelijke ziekten hoeft er zelfs maar één allel op desbetreffende genlocus defect te zijn (dominante overerving). Dan is de aanwezigheid van een defect en daardoor giftig eiwit, ondanks de aanwezigheid van ook de correcte, ‘wild type’ variant, reeds fnuikend. De ongelukkige zielen die erdoor getroffen worden zijn van meet af aan ongeneeslijk ziek.

Het is absurd wanneer van zulke ziekten beweerd zou worden dat het daarbij gaat om gevallen waarbij er geen scherpe grens te trekken is tussen genezen en verbeteren. Ik ben er sowieso al van overtuigd dat er zulk een grens bestaat, altijd, maar dit soort gevallen bevindt zich zelfs op een zeer forse afstand van die grens! Het zijn met andere woorden geen grensgevallen.

Ik voorzag in de jaren negentig het ooit nog eens praktisch mogelijk zullen worden van de kiembaangentherapie, en zag naar dat moment uit. Ik ben dan ook heel blij met de CRISPR-techniek. Ik kan mij geen andere manier voorstellen om monogene erfelijke ziekten doeltreffend te bestrijden. Dankzij het trans-generationele effect van deze therapie kunnen zulke ziekten (behoudens terug-mutaties) uitgeroeid worden. Het is domweg geneeskunde toegepast op de mens in de allereerste fasen van zijn of haar bestaan, wanneer hij of zij hetzij nog maar een zygote is, hetzij bestaat uit een klompje nog omnipotente (oftewel totipotente) cellen (dat wil zeggen cellen die zich nog in elke mogelijke richting kunnen ontwikkelen, in tegenstelling tot pluripotente cellen, die zich nog in vele, maar niet meer in alle mogelijke richtingen kunnen differentiëren). In die vroegste fasen is het, gezien het geringe aantal cellen, nog doenlijk (voor CRISPR, zo heet het beestje dus) om de defecte allelen in elke cel te repareren, waardoor het hele organisme, in elke toekomstige cel, dus ook in zijn of haar geslachtscellen, gezond zal worden (in plaats van dat men chimeren, zoals centauren, creëert), wanneer men te lang zou wachten met de therapie). Zoals de lezer misschien wel weet, reikt het heilzame effect van de somatische gentherapie immers niet verder dan het zieke individu, dat zijn of haar leven lang onder behandeling zal moeten blijven, en in staat is om de ziekte door te geven in geval van een kinderwens. Dan is de kiembaangentherapie toch een uitkomst.

Zelfs is het mogelijk om kiembaangentherapie toe te passen (met de CRISPR-techniek, zo weet ik nu, anders dan in de jaren negentig, sinds 2017 dus) nog voordat er bevruchting plaatsgevonden heeft, dus op gameten (zaadcellen en eicellen) of op hun voorlopers: gametocyt-therapie. Dit is ook in ethisch opzicht natuurlijk helemaal mooi! Het ‘materiaal’ is dan geen mens, maar een menselijke geslachtscel met een defecte genlocus. Dit is, zoals gezegd, een harde grens (overigens bestaan in mijn gedachten-wereld zachte grenzen niet; je hebt een grens, of niet). Het hoeft gedurende de experimentele onderzoeksfase zelfs niet eens een menselijke geslachtscel te zijn. We weten, als creationisten, immers natuurlijk allemaal wel, dat er een principieel verschil is tussen mens en dier, dat mensen niet uit dieren geëvolueerd zijn. Dus die ethische discussie kunnen althans wij ons besparen, omdat die een schijnprobleem betreft.

Die defecte gameet repareert men dan via CRISPR, waarop in geval van een succesvolle reparatie I.V.F. volgt en vervolgens implantatie van de zygote (wanneer het om een menselijk embryo gaat) moet volgen. Want er mag nimmer sprake zijn van menselijke rest-embryo’s. Maar dit is een discussie die niet direct met de ethiek van de kiembaangentherapie te maken heeft.

Dankzij deze geneeskundige techniek, toegepast op de allerkleinsten onder ons, heeft God het ons mogelijk gemaakt om een deel van de vernietigende gevolgen van de zondeval, die Hij nooit gewild heeft, namelijk het bestaan van monogene erfelijke ziekten, die resulteren in ziekten die mensenlevens zozeer ontluisteren en dus zozeer de menselijke waardigheid aantasten, doeltreffend te bestrijden. Waar wij Hem dankbaar voor mogen zijn! Ik ben mij bewust van de zeer bescheiden waarheid van het zogenaamde ‘Centrale Dogma’ van de ‘old school’ moleculaire biologie, dat echter nog immer geestdriftig aangehangen wordt door vele evolutionisten, alsof de tijd heeft stil gestaan, namelijk: ‘DNA geeft RNA geeft eiwit geeft levend wezen’, aangezien er in een levende cel meerdere niveaux van informatie en regulatie van de ontogenetische ontwikkeling van enig organisme bestaan dan het genetische niveau waarop het Centrale dogma wijst, en ook omgevingsfactoren hun epigenetische rol spelen, maar zelfs dan blijkt het zo te zijn, dat bovengenoemde ziekten bestreden kunnen worden op gen-therapeutische wijze. Ook iemand zoals Jonathan Wells kijkt (en wel in zijn 'Zombie Science - More Icons of Evolution', Discovery Institue Press, Seattle (2017): p. 96) zo tegen sommige van deze ernstige aandoeningen aan:

‘Faith in the central dogma has misled many people into believing that we have ‘genes for’ things such as specific anatomical features, diseases, and even behaviors. Of course, it’s mutations in genes that cause some diseases, not the genes themselves. Yet single-gene diseases such as Huntington’s (…), cystic fibrosis, and hemophilia affect relatively few people. Most (vet R.B.) diseases cannot be traced to mutations in a single gene’.

Angst voor het voor God spelen, zoals critici van hetzelfde slag als de toenmalige tegenstanders van de stoomlocomotief en de huidige tegenstanders van kernenergie ons willen doen geloven, getuigt slechts van een niet, dan wel niet werkelijk geloven in de principiële onmogelijkheid voor de mens om bijvoorbeeld ‘leven’ te verwekken in het lab (spontane generatie) en zo als God te kunnen zijn. Macro-evolutionisten geloven in spontane generatie, ik niet. Men begrijpe mij niet verkeerd: ook ik ben tegen positieve eugenetica en tegen niet-therapeutische verbeteringsgenmodificatie. Maar ik ben er, anders dan de theïstisch evolutionisten, van overtuigd, dat er een duidelijke grens bestaat tussen een staat der rechtheid van voor de zondeval, en de toestand erna. Hemofilie, bijvoorbeeld, hoort niet thuis in Gods zeer goede schepping van voor de zondeval. En dat het dus ten principale mogelijk is dan wel moet zijn om in de praktijk therapeutische doelen, ter bestrijding van de gevolgen van de zondeval, te onderscheiden van ingrepen met louter kosmetische, rassen-veredelings- en eugenetische doeleinden, welke laatste slechts dienen teneinde te komen tot een ‘design-supermens’ (overigens zien wij, denkende aan de vlokkentest en de ruggenprik, nu al decennia lang zulk utopistisch eugenetisch ‘Brave new world’-beleid in dit landje floreren op een schaal waar de honden geen brood van lusten – horribile dictu!).

Hieronder treft men – zoals gezegd – in pdf-vorm het (enigszins bewerkte) werk op dit gebied dat ik van november 1993 tot en met juni 1994 aan het Lindeboom Instituut heb mogen verrichten aan. Het eerste hoofdstuk gaat in op de (gen)techniek van de somatische gentherapie en op die van de kiembaangentherapie, het tweede op de medisch-ethische stellingnamen van anderen die ik in de literatuur tegenkwam, en het derde op mijn eigen ethische stellingname ten opzichte van beide technieken.