GEEN ENKELE OPENING BIJ KUYPER RICHTING HET DARWINISME[1]

 drs. R. Benjamin

Inleiding

Graag bedank ik ing. Wiegers voor zijn reactie op mijn artikel ‘Kuyper en de evolutiegedachte[2]. Toch voel ik mij er ook toe gedrongen om op één en ander nog wat nader in te gaan. Met name zou ik het willen hebben over wat Wiegers ‘een achterdeurtje voor evolutionistische speculaties binnen zijn (d.i. Kuypers, R.B.) levensbeschouwing’ noemt.

 Achterdeurtje

Laat ik om te beginnen erop wijzen, dat wanneer Wiegers Kuypers m.i. vermeende ‘achterdeurtje’ op déze wijze ter sprake brengt, er nog ruimte is voor de interpretatie, dat het voor anderen dan Kuyper zelve mogelijk is, om binnen het kader van zijn levensbeschouwing evolutionistisch te speculeren. Via dat door Kuyper opengelaten achterdeurtje – waarbij het hier niet duidelijk is of Kuyper dit ‘achterdeurtje’ volgens Wiegers per ongeluk of met opzet open liet[3] - zou het theïstisch evolutionisme dan door anderen de gereformeerde wereld zijn binnengeloodst. Het was dan óf een bewuste keuze van Kuyper, óf een beetje dom of slordig van hem, en was het in het geheel niet zijn bedoeling, dat mensen zoals Lever en Van der Fliert de gewraakte zin op p. 47 van zijn evolutierede ‘Had het (…) God beliefd niet zelf soorten te scheppen, maar soort uit soort te doen opkomen (…) de Schepping zou er even wonderbaar om zijn. Alleen maar dit zou nooit de evolutie van het Darwinisme zijn geweest’ als ‘achterdeurtje’ zouden gaan gebruiken.

 Slordig of bewust?

Maar de interpretatie dat Kuyper slordig was, en dat alleen anderen direct verantwoordelijk zijn voor de acceptatie – tegen Kuypers wil in – van het evolutionisme binnen de gereformeerde wereld, blijkt dáár de onjuiste van de twee te zijn, waar Wiegers spreekt over ‘Kuypers evolutionistische speculatie’ (p. 154). Ook de locus waar Wiegers schrijft, dat Kuyper ‘niet louter negatief tegenover de evolutietheorie stond’ (p. 154), wijst op een bewuste stellingname van Kuyper en niet op slordigheid. Het spijt Wiegers gelukkig dat hij schreef, dat Kuyper zelve de evolutiegedachte aanvaardde als hypothese (p. 154), maar hij blijft erbij dat Kuyper haar – ‘al was hij geen evolutionist’ (p. 155) – bewust ook weer niet a priori verwierp.

 Karretje

Maar het is toch zonneklaar, dat de voornoemde gewraakte passage van Kuyper verkeerd wordt uitgelegd? Kuyper wordt hier voor het theïstisch-evolutionaire karretje gespannen door Lever, kennelijk met als doel, om het gezag dat Kuyper in bepaalde gereformeerde kringen in de dagen van Levers Creatie en evolutie nog had, te benutten om het theïstisch evolutionisme er ingang te doen vinden! Men leze er de doctoraalscriptie van drs. A. Zijlstra, studiesecretaris van het Centrum voor Reformatorische Wijsbegeerte, maar eens op na[4]. Want men mag toch aannemen, dat intelligente mensen zoals prof. Lever heel wel inzien, dat er hier bij Kuyper sprake is van de aanvoegende wijs? Kuyper had dus even goed geschreven kunnen hebben: ‘Stel dat God soort uit soort op doet komen, maar wat niet zo is, dan zou de schepping (…)’. Ik neem aan, dat Kuyper hier naast de uniciteit van de mens vooral het probleem van het materie-monisme van de zgn. ‘Urzeugung’ (spontane generatie) op het oog heeft. Als het materialisme ook niet van de historiciteit van deze gebeurtenis uitgaat, blijft – zoals Kuyper schrijft – heel het fundament eraan ontbreken. En voor degenen, die hier ‘in scienticis’ niet aan willen, aangezien men noch via veldonderzoek, noch via experimenten in het laboratorium empirisch feitenmateriaal verkregen heeft dat in de richting van zulk een spontane generatie wijst, blijft de (oorsprong van de) kosmos een Godswonder.

Vanwege de aanvoegende wijs van deze uitspraak van Kuyper heb ik haar ook niet als ‘achterdeurtje voor evolutionistische speculaties’ of als zoiets dergelijks opgevat en in mijn doctoraalscriptie biologie van 1988 dus ook geen gewag gemaakt van een spanning of iets anders kwalijks in Kuypers evolutierede[5].

Uit Wiegers’ reactie kan ik tenslotte opmaken, dat o.a. ‘een aantal filosofen uit de school van Dooyeweerd’ (p. 154) zich a) hebben aangepast aan het evolutionistische gedachtengoed, en b) Genesis 1 hebben geherinterpreteerd. Helaas maakt Wiegers niet duidelijk wie hij op het oog heeft, en welke publicaties, en wat die herinterpretatie van Gen. 1 precies behelst. Het resultaat na lezing is nu slechts een schadelijke zweem van negativiteit die blijft hangen rondom, blijft kleven aan (de school van) Dooyeweerd. Wiegers zou er beter aan doen om zijn lezers, net zoals in zijn ‘De geologische kolom’ het geval is, met argumenten te overtuigen.

Ik vermoed, dat Wiegers denkt aan dr. M.D. Stafleu, als een filosoof uit de school van Dooyeweerd die het evolutionisme aanhangt. Daar geef ik Wiegers in dat geval volledig gelijk in. Daar waar Lever consequent was en (de school van) Dooyeweerd de rug toekeerde nadat hem de onverenigbaarheid van de (macro-)evolutiegedachte met (de modaliteitenleer en de structuurtheorie van) Dooyeweerds wijsbegeerte der wetsidee duidelijk geworden was[6], daar is Stafleu dat tot op heden niet.

Maar voor het overige ben ik benieuwd aan wie Wiegers nog meer denkt. En ook welke herinterpretatie van Gen. 1 hij op het oog heeft. En wat zijn argumenten bij dit alles zijn.

Los van dit alles: het overige van Wiegers’ reactie vind ik heel interessant. Wat hij schrijft over Hooykaas en het C.V.N.G.-congres van 1950 was mij niet bekend.



[1] Eerder verschenen in Bijbel en Wetenschap 182 (wijnmaand 1995): p. 190. Hier reageerde ik op de reactie van ing. H. Wiegers, getiteld ‘Evolutie bij Kuyper onmogelijk?’ in de vorige editie van B en W op mijn artikel ‘Kuyper en de evolutiegedachte’ in de editie daar weer voor. 

 [2] B&W 179 (bloeimaand 1995): pp. 85-88

[3] Wiegers schrijft namelijk: ‘Daarmee liet Kuyper de mogelijkheid open van een theïstische evolutie’ (p. 154).

[4] A. Zijlstra: ‘Kuyper over evolutie, geloof en wetenschap’; V.U. Amsterdam (1983)

[5] Dat mijn scriptiebegeleider van destijds, dr. R.P.W. Visser, dat later in het Gewina-artikel van 1994 wèl doet, vind ik onterecht jegens Kuyper.

[6] Men leze er slechts het vraaggesprek met Lever op na in de uitgave van ‘Beweging’ die gewijd is aan Dooyeweerds honderdste geboortedag in 1994.