Gereformeerd Conservatief Beraad

Welkom op de thuispagina van het Gereformeerd Conservatief Beraad

                                                                                                                                                                                                                         

'De majesteit des Heeren heeft geen behoefte aan het nieuwe, en kan zich dáárom

vanzelf aan het bestaande aansluiten, omdat het bestaande uit de schepping, en, nader, uit de Gemeene Gratie is, en beide, de ordinantiën der Schepping en de ordinantiën der Gemeene Gratie van God zijn'. 

 

(uit: Dr. A. Kuyper, De Gemeene Gratie, derde deel, HET PRACTISCHE GEDEELTE, 2e druk, uitgeverij Kok, Kampen (z.j.): pp. 84-85)

 

----------

 

'(...) zij die spreken van den grondslag der Gereformeerde beginselen (...) weigeren (...) het weefsel van het voorgeslacht weer uit te trekken, om telkens een nieuw weefsel op te zetten, maar weven (...) stil en rustig aan het oude weefsel voort'.

 

(uit: Dr. A. Kuyper, Band aan het woord, meeting gehouden te Middelburg op 28 juni 1899, boekhandel Höveker & Wormser, Amsterdam voorheen Pretoria (z.j.): pp. 22-23)

 

Geachte lezer

de naam van deze webstek, Gereformeerd Conservatief Beraad, wil de 'zelf-identificatie' (een term van Ernest Renan) van de eigenaar (zie hiernaast; bovenste prent: in de achtertuin, bloeimaand 2020; onderste prent: in mijn studeerkamer, 2019) tot uitdrukking brengen. Er zijn nu eenmaal conservatieven van diverse pluimage. Uit het feit, dat dit een Nederlandse webstek is, moet worden opgemaakt, dat ik bij 'conservatief' het oog heb op de Nederlandse conservatieve stroming. Hiermede wordt impliciet duidelijk gemaakt, dat er bij mij allerminst sprake is van een natuurlijke sympathie voor buitenlandse conservatieven! Vanuit een van de kenmerken van het conservatisme, vaderlandsliefde, mag zelfs eerder tot het tegendeel worden geconcludeerd: buitenlandse conservatieven zijn ons land eerder ongunstig gezind dan progressieve buitenlanders. Veelal zijn zij de grootste tegenstanders. 

Vooraleer uitgebreider in te gaan op de begrippen 'gereformeerd' en 'conservatief' wil ik eerst stilstaan bij de term 'Beraad'. Hierover kan ik kort zijn. Ik ben de enige persoon die dit Beraad constitueert. In eerste instantie is men geneigd om bij 'beraad' aan een gezelschap te denken, maar in de Nederlandse taal is het heel gewoon om te zeggen: 'Ik beraad mijzelf hierop'. Dus kan een beraad net zo goed uit maar één persoon bestaan.

 'Conservatief' is dus een zeer relatief begrip, zeer context-afhankelijk.  Om een voorbeeld te noemen vanuit de Koude Oorlogstijd: ik had liever te maken met zoveel mogelijk dissidenten in de voormalige Sovjet-Unie dan met leden van de communistische partij. De eersten wilden in tegenstelling tot de laatsten de boel daar niet conserveren maar omwentelen. Alleen laatste was uiteraard in het Nederlands belang (dacht ik altijd; gezien alle problemen die Nederland nu ondervindt met de, aan het ondemocratisch de bevolking opgedrongen Verdrag van Schengen te wijten, open grenzen, waardoor Nederlandse werkgevers vele banen liever invullen met veel lager tot zelfs - horribile dictu - onderbetaalde Oost-Europeanen, m.n. Polen, dan door Nederlanders, met alle hardnekkige gevolgen voor de werkloosheidscijfers in den lande van dien, begin ik daar nu anders over te denken). 

Het is daarom in dit verband ter onderbouwing van voormelde misschien wel goed, om (opdat het niet vergeefs zij!) het volgende woord van Abraham Kuyper aan te halen (te vinden in de bundel met verzamelde deputaten-redevoeringen 'Geen vergeefs woord', J.H. Kok, Kampen (1951): p. 19):

'Het conservatisme is uitnemend, als er een goede toestand achter u ligt, want dan poogt het dien goeden toestand te bestendigen. Maar datzelfde Conservatisme is u doodelijk, als de toestand, waarin ge verkeert, ter oorzake van rechtsverkrachting en vrijheidsbeperking naar God naar verandering schreit; want in zulk een toestand brengt het Conservatisme, wat het U ook toezegge, u nooit anders dan verergering van druk'.

Welnu, binnen het Nederlandse conservatieve spectrum vormen de gereformeerden, door mij ook wel (neo)calvinisten genaamd, een subtype. Vandaar, dat de webstek niet 'Conservatief Gereformeerd Beraad' heet, alsof er qua inhoud ook niet-conservatieve gereformeerden zouden bestaan (wat natuurlijk een belachelijke gedachte is), maar 'Gereformeerd Conservatief Beraad'. Er bestond ooit ook een Christelijk Conservatief Beraad, maar die benaming is mij te ruim. Onder 'christelijk' wordt helaas zoveel verstaan: van orthodox protestants tot ultramontaans Rooms-Katholiek. Vooral protestanten noemen ook Rooms-Katholieken vaak 'christenen', terwijl de meeste Rooms-Katholieken zichzelf vooral of in de eerste plaats 'Rooms-Katholieken' noemen, en de term 'christenen' voor protestanten reserveren. Terugkomend op Renans zelf-identificatie: wie ben ik, als gereformeerde, dan om een Rooms-Katholiek anders te noemen dan dat hij zichzelf noemt, door hem niet 'Rooms-Katholiek' maar 'christelijk' te noemen?

Niet-conservatieve gereformeerden (binnen de Nederlandse context!) bestaan dus niet. Sommigen (al vrees ik dat het er velen zijn (geworden)) kunnen zich misschien wel zo noemen, maar ze zijn het niet. Waarom niet? Omdat het calvinistische, gereformeerde geloof (dat ook, zelfs juist, het praedestinatiegeloof omvat, laten we elkaar niet voor de gek houden) aan de wieg staat van de geboorte van de (zo lang ze bestaan te conserveren) Noordelijke Nederlanden, van de Noord-Nederlandse natiestaat. Overigens is dit in niet geringe mate te danken aan de instroom van Zuid-Nederlandse calvinistische vluchtelingen! Men vergete evenmin, dat het calvinisme in onze Lage Landen geboren is in Zuid-Vlaanderen, dat is in het door het agressieve, expansionistische Frankrijk onder Lodewijk XIV geannexeerde deel van Vlaanderen rond Duinkerken en Steenvoorde, alwaar het er langdurig de hoofdstroming was, niettegenstaande het geringe aantal belijders ervan onder de bevolking.

Die Noordelijke Nederlanden zijn geëvolueerd (excusez le mot, maar ik laat mij bij het gebruik van dit op zich onschuldige woord niet gijzelen door de negatieve connotatie die het binnen radicaal- en integraal-christelijke kring gekregen heeft) tot een land, waarin ik het altijd heel prettig toeven vond. En omdat ik dat vond, wenste ik dat natuurlijk zo veel mogelijk te conserveren. Dat is niet meer dan het je gezonde verstand gebruiken. Voor zover ik dat niet meer vind (en dat is sinds de tijd dat ik mij van de wereld om mij heen bewust werd helaas in steeds sterkere mate het geval; de ellende begon, zoals algemeen bekend en erkend is, met de Verlichting maar legde pas sinds de jaren zestig beslag op de geesten van brede lagen van de bevolking, waardoor deze ellende pas sedertdien aan den lijve van iedere burger, niet alleen maar in academische kringen, voelbaar geworden is) ben ik niet conservatief maar reactionair van instelling geworden. Met instemming haal ik in dezen  dr. B. Wentsel in zijn 'De koers van de kerk in een horizontalistisch tijdperk I' (Kampen, 1972), p. 20 aan:

'De mens is met al de vezelen van zijn bestaan betrokken bij datgene wat hem van huis uit is bijgebracht. Het gaat hier dan ook (ter plaatse heeft hij het over het verschijnsel van de oecumene, R.B.) niet alleen om een botsing tussen generaties, maar ook om een losraken van de verankering in een bepaald (kerkelijk, R.B.) milieu met vaste waarden'.

Dit geldt m.i. niet alleen voor iemands kerkelijke milieu, maar speelt (op) bij elk (al of niet tegen heug en meug) 'met zijn tijd meegaan', op elk cultuurgebied.      

En wanneer veranderingen verbeteringen zijn, dat wil zeggen, wanneer de nieuwe situatie meer ligt in de lijn van Gods geopenbaarde wil, ben ik progressief, maar dat is zelden zo, eigenlijk voornamelijk betreffende zaken op het gebied van wetenschap en techniek. Maar door dit laatste heeft de term 'progressief' helaas wel voor hele volksstammen een positieve connotatie verkregen. Op elk cultuurgebied. Al zal ik niet ontkennen, dat de Franse Revolutie m.n. in Frankrijk zelf, en dan m.n. in haar effecten, vele hard nodige verbeteringen heeft gebracht t.o.v. het ancien regime, met zijn staats-absolutisme. Al weten wij allemaal, dat ook die Revolutie, getuige de Terreur van Robespierre c.s., haar eigen kinderen heeft opgevreten en haar beginselen via Napoleon op gewelddadige wijze aan de rest van continentaal westelijk Europa heeft opgedrongen.  

In dit verband moet ik ten eerste denken aan hetgeen dr. G. Ubbink in zijn 'Kanttekeningen bij modern christendom' (Baarn, z.j.) op p. 5 schreef:

'Het denken van de moderne mens wordt meer dan hij zich misschien bewust is beïnvloed door de ontwikkeling der techniek. Een der typerende kenmerken daarvan is dat het volgende altijd beter is dan het vorige, de techniek gaat rechtlijnig vooruit. Dit maakt zo'n indruk op de geesten dat de gedachte dat het nieuwe beter is dan het oude een soort denkpatroon is geworden dat algemene geldigheid schijnt te hebben en overal op wordt toegepast (hier is dus duidelijk sprake van een verabsolutering, van een reductionisme, en wel van een verabsolutering van (de vooruitgangsgedachte in) wetenschap en techniek, R.B.). Iedereen wil progressief zijn en met zijn tijd meegaan (nou, wijlen drs. N.C. van Velzen (zie hierna) en ondergetekende  niet, hoor; ik sta zonder meer positief tegenover de vooruitgang die geboekt wordt in wetenschap en techniek, maar wil van verabsolutering van de vooruitgangsgedachte, van dat denkpatroon, waardoor men ook gaat geloven/stellen, dat er in bv. zedelijk opzicht sprake is van vooruitgang, niets weten, R.B.)'.

Ten tweede aan hetgeen in Ubbinks voetspoor ook dr. Wentsel op p. 18 in voormelde publicatie schrijft:

'Hierbij moet verder nog bedacht worden dat de mens van het technische tijdperk sterk modieus is ingesteld. Het nieuwste (auto)model en het nieuwste snufje geldt als het beste. De gedachte dat het nieuwe altijd veel beter is dan het oude is een soort denkpatroon geworden, dat algemene geldigheid schijnt te hebben en ook op godsdienstige zaken wordt toegepast (ziehier de verabsolutering van de techniek, ook wel technicisme genoemd, R.B.). Men richt zich dan ook meer naar de toekomst dan naar het verleden. Iedereen wil met zijn tijd meegaan en niet als verouderd gelden (zie in dit verband hetgeen direct hierna hierover ook door N.C. van Velzen wordt opgemerkt, R.B.)'.    

En ten derde moet ik in dit verband denken aan hetgeen voornoemde Van Velzen schreef in het redactioneel van het maart/april-nummer 1996 van het destijds zo geheten tijdschrift 'Bijbel en Wetenschap' onder de titel 'Bij de tijd' (p. 36):

'Wij willen vrijwel allemaal met onze tijd meegaan, modern zijn. Met name jongeren vinden het vreselijk om voor ouderwets uitgemaakt te worden. In kleding, taalgebruik en gewoonten willen zij nadrukkelijk laten zien, dat zij modern zijn. Trouwens, niet alleen jongeren hebben die neiging. Ouderen kunnen er ook wat van. Vaak op uiterst krampachtige en soms zelfs belachelijke manier trachten zij te bewijzen, dat ze er nog steeds helemaal bij horen, dat zij modern zijn'.

Om Van Velzen even te onderbreken: ik moet hierbij niet alleen aan een zwager denken, die bijna altijd keurig jasje/dasje droeg totdat zijn kinderen in de puberteit kwamen; sedertdien zag ik hem niet anders meer dan met een open boord, maar ook aan bepaalde oudere hoogleraren die ik heb meegemaakt; ik keek mijn ogen uit toen ik hen voor het eerst met open boord zag! Niet alleen was het nu niet bepaald in esthetisch opzicht een aangename gewaarwording om hun ingevallen, bejaarde hals zo open en bloot te moeten aanschouwen, ook was het beneden hun waardigheid en, wat erger is, het was een mij van hen vervreemdende ervaring, want het ging hier om mannen van wie ik immer meende dat op hen de gevestigde orde staat kon maken, kon bouwen. Niet dus. En niet alleen vroegere hoogleraren kunnen hier genoemd worden, ook anderen die ik tot dan toe zag als nauwe geestverwanten, en die bv. gevonden kunnen worden in kringen rond de zgn. 'Christen Unie'. Het zijn vaak mensen behorend tot kleinere gereformeerde denominaties, en tot evangelische gemeenten. 

Onwillekeurig doet dit denken aan de oudere koning Salomo (1 Kon. 11:4). Hij viel hopeloos af van het geloof van zijn vader koning David door de afgoden van zijn heidense vrouwen achterna te gaan lopen. Ds. B. Telder in zijn 'Sterven ... waarom?' (J.H. Kok, Kampen (1963)) op p. 51 hierover:

'Wij denken nog maar al te vaak dat de Godsvrucht een zeker groeiproces is, dat zich volgens biologische wetten beweegt. Dat het opwassen in de genade en kennis van de HERE een kwestie van jaren is. Dat gelovige mensen bij het ouder worden steeds geloviger en standvastiger worden. Dat een voorganger in de kerk, juist als hij grijs geworden is, als een pilaar voor de waarheid zal blijven staan. Maar het leven leert wel anders. En de Schrift waarschuwt met allerlei voorbeelden tegen deze misvatting. 

Wij zien het bij Salomo. In Godsvrucht begonnen. Een tempel voor de HERE gebouwd. Maar toen hij gaandeweg al meer afweek van zijn oorspronkelijke gerechtigheid liep het bij het ouder worden uit op een openlijke begunstiging van de afgoderij, en kreeg de oud geworden vorst het oordeel des HEREN aangezegd. (...) Dan kunnen we tot de uitroep komen: Hoe is het mogelijk! hoe is het mogelijk! - en dat bij zulk een!' 

Ik ben blij toe, dat ds. Telder de huidige afval niet meer hoeft mee te maken. Al zou ik zeker benieuwd zijn geweest hoe hij geoordeeld zou hebben over de mensen van de C.U. (over die van het C.D.A. wil ik het niet eens hebben), die gezwicht zijn voor de groene afgod van klimaat en milieu, die inmiddels zelfs in hun kerken de ware godsdienst meer en meer verdringt, die de aandacht meer en meer af aan het leiden is van de heer der kerk, Jezus Christus, en wel door middel van het fenomeen van de 'Groene Kerk', dat via de Raad van Kerken uiteindelijk gelieerd is aan het satanische World Economic Forum (met zijn door Harari, de rechterhand van Klaus Schwab, via Twitter de wereld in geslingerde, godslasterlijke  Kerstboodschap 2023: 'Jesus is the original fake news'), en die steeds meer offers zal vragen van de gelovigen, zoals het volstrekt onnodige 'voor het milieu' in ijskoude kerken moeten zitten, en het aanbrengen van Me Too- kijkgaatjes in deuren van kerkbijzaaltjes, zodat iedereen kan zien of die vieze, perverse ouderlingen en predikanten hun handen wel thuis houden.   

Zij allen, al die mannen die ik ooit zozeer als broeders waardeerde, zijn dus ontrouw geworden aan zichzelf en aan het erfdeel der vaderen. Ook hun voetstuk is weggespoeld door de links-progressieve tsunami die, naast die van (neo)liberalistische snit (die overigens ook van progressieve snit is), ons land sedert de jaren zestig aan het vernietigen is. Men mene namelijk niet, dat het hier 'slechts' kledingkeus betreft, want het uiterlijk is heel vaak de afspiegeling van iemands innerlijk, van zijn opvattingen, levens- en wereldbeschouwing. Aan de vruchten herkent men de boom. Men denke niet alleen aan de lange haardracht van de hippie-generaties, die, eerlijk is eerlijk, tot in het leger aan toe model stond voor rebellie tegen het legitieme gezag en de gevestigde orde, maar ook aan het dragen van het open boord, dat heden ten dage alomtegenwoordig is geworden en waarmede het Franse Revolutie-denken van het 'ni Dieu et ni maître' (geen God en geen vaders) de complete overwinning heeft behaald in het Westen, vooral in ons land. Ook in de revolutionaire kledingkeuze drukt zich, of men zich dat nu bewust is of niet, ten diepste de oerzonde van Genesis 1 uit dat de natuurlijke mens, in opstand tegen en ongehoorzaam aan God zijn Schepper, slechts zichzelf de wet wil stellen, autonoom meent te zijn. 

Dat hier heel deze revolutionaire levensbeschouwing achter steekt en dus niet zo onschuldig is als het lijkt, wordt ook gereleveerd door de kostuumhistoricus en modejournalist John de Greef. Zo valt in zijn 'Shirts' (De Bilt (1989)) op p. 16 te lezen:

'Ten tijde van de Franse Revolutie had kleding een sterk politieke uitstraling (...) Revolutionairen tooiden zich met rood-wit-blauwe cocarde en de omgeslagen muts van galeislaven en matrozen, een boerejasje en een opengeslagen arbeidershemd (...) Zij droegen de rechte arbeidersbroek en werden daarom sans-culotten genoemd (...) Het geheel oogde alsof men net van de barricade terugkwam';

en in zijn 'Dassen en Accessoires' (De Bilt (1989)) op p. 9:

'De das is een eigenaardig stukje waardigheidssymbool. En iedere aanval daarop, hoe onbelangrijk die ogenschijnlijk lijkt(vet R.B.), treft diep. Iedere Westerse volksvertegenwoordiging vreesde het moment waarop de revolte van de jaren zestig de Kamer binnen zou komen in de vorm van het pijnlijke gemis van een das. In vele gevallen duurde het tot in de jaren zeventig voordat een 'dasloze' parlementariër zich in alternatief pak of trui aandiende. De ware revolte tegen het establishment, waarvan velen getuigden door niet langer een das te dragen, had zich buiten de officiële gebouwen allang voltrokken. De das werd het symbool van burgerdom en conservatisme. Zodra de das was verbannen kon het overhemd strijdlustig opengeslagen worden';

en op pp. 16-17:

'Opstandige gevoelens in de laatste decennia van de achttiende eeuw richtten zich tegen de luxueuze aristocratische dassen. Wie zichzelf in de oppositie plaatste, knoopte zijn das slordig om of vergat hem. Het rommelig omslaan van de das werd toegeëigend door de 'Sansculottes', de Franse revolutionairen (...) Boven zijn enkellange pantalon werd de barricade-look vervolmaakt met een boers jakje, een open gedragen shirt en een rommelig gedrapeerde das';

even verderop:

'Poëten en schrijvers hebben zich, evenals tal van schilders en beeldhouwers, geroepen gevoeld om door middel van hun kleding kritiek op de maatschappij uit te oefenen. Zo liet de beroemde Duitse schrijver Schiller zijn das weg';

en tenslotte, op p. 32:

'De bevrijding van de das danken we aan de jaren zestig en zeventig, de jaren van verschuivingen en omwentelingen, van paleis- en bordeelrevoluties'.    

De overwinning van de progressieve bloothalzen is in dit land zo volkomen, dat zelfs het leeuwendeel van de sympathisanten van zichzelf 'conservatief' noemende gezelschappen, zoals de Burke-stichting en het Conservatief Café, dasloos de bijeenkomsten bijwoont. Ik keek hier echter niet van op, want ik vond de opkomst voor conservatieve gezelschappen in dit land toch al zo ongeloofwaardig hoog en de gemiddelde leeftijd van de sympathisanten dito laag. 'Ik kan me niet voorstellen dat dit allemaal echte conservatieven zijn', zo dacht ik bij mijzelf. 'Want wat kunnen zulke jongens, gezien hun leeftijd, nou helemaal aan een echt conservatieve leefomgeving in hun jeugd hebben meegemaakt en meegekregen? Hun pappa's zullen zo oud als mijn zwager zijn, dus zelf een product van de revolutionaire hippie- en provo-generatie'. Ze bevestigden mettertijd en al meer ook mijn veronderstelling, mijn aanname, dat hun vermeende conservatisme niet veel meer zou blijken te zijn dan een veredeld soort van neoliberalisme. Wat ze willen conserveren is slechts de inhoud van hun geldbuidel, maar in sociaal-ethisch/zedelijk opzicht en dus ook qua uiterlijke verschijningsvorm zijn ze net zo losgeslagen als de gemiddelde progressieve revolutionair, en dus zich zelve tot wet.           

Na dit lange intermezzo laat ik Van Velzen wederom aan het woord:

'Het begrip 'modern' is zeer relatief (daar ben ik het helemaal mee eens, vergelijk dit met wat ik hierboven schreef ten aanzien van het begrip 'conservatief', R.B.) (...) een ongefundeerde term (...) met een demagogisch karakter. Het is goed, als wij als christenen elkaar voorhouden, dat wij niet zo nodig 'modern' en 'bij de tijd' moeten zijn. Dat heeft niets te maken met wereldmijding of 'Kulturfeindlichkeit', maar alles met een Bijbelse visie op de tijd waarin wij leven. De gedachte dat wij 'bij de tijd' moeten zijn, is revolutionair! Ze stamt uit de tijd kort na de Franse Revolutie en is daar de vrucht van. 'Il faut être de son temps' (men moet van z'n tijd zijn), schreef de Franse kunstenaar Deschamps in 1828'.

Hier wordt, zo merkt Van Velzen even verderop terecht op, expliciet gezegd:

'een mens is niet alleen van z'n tijd (= feit), hij behoort het ook te zijn (= norm). Voor christenen geldt echter een andere norm: het eeuwig blijvende Woord van God. Wij moeten ons niet laten meeslepen door de waan van de dag, maar rustig en gefundeerd vanuit dat Woord ons werk blijven doen (...) Dan zijn wij niet modern en worden wij niet voor vol aangezien. Dat zij dan zo (vet R.B.)'.  

Dus omdat datgene wat ik wil conserveren gereformeerd is, meen ik dat het belachelijk is om te menen, dat er ook zoiets als niet-conservatieve gereformeerden bestaan kunnen binnen de Nederlandse context. 

Nu zou men kunnen tegenwerpen dat gereformeerden die zich niet conservatief willen noemen dat ook moeten kunnen doen en het daardoor ook niet zijn, gezien voormelde, door Renan gehanteerde beginsel. Maar degenen die dat doen, zijn naar mijn overtuiging alleen nog maar formeel lid van een gereformeerde kerk maar weigeren zich alleen uit te laten schrijven omdat ze de gereformeerde kerken van binnenuit willen ondermijnen, transformeren (waarin ze ook geslaagd zijn). Een stukje onoprechtheid dus. Waarom verliet een Kuitert bv. niet al in 1970, lang voordat hij kwam met de schrijfsels, die hem op de dag des oordeels 'als een molensteen om de nek zullen hangen' (om met prof. dr. A.P. Bos, em. hoogleraar patristiek aan de V.U. te spreken), de G.K.N.? We hebben hier te maken met de reeds in het Nieuwe Testament voorspelde wolven in schaapskleren en valse profeten, die uit de christelijke gemeenten zelf zullen voortkomen. In hun hart identificeren ze zichzelf (Renan) niet met de gereformeerde levens-, mens- en wereldbeschouwing, maar naar buiten toe houden ze die schijn op, om maar zoveel mogelijk anderen afvallig te maken. Hier is dus sprake van een leugen.             

Het Nederlandse conservatisme van het gereformeerde ofwel (neo)calvinistische ondertype streeft dus naar conservering van de Nederlandse samenleving en cultuur.  Maar hieraan moet wel toegevoegd worden: omdat en in zoverre deze samenleving en cultuur nog beantwoorden aan de goddelijke scheppingsordinantiën en ordinantiën der gemene gratie! Deze heeft God geopenbaard in zijn geschreven Woord (dat in de drie Formulieren van Enigheid nagesproken wordt), en in het schrift van de natuur (vrij naar Calvijn). Met andere woorden: de Nederlandse samenleving en cultuur zijn zelf niet normatief van aard, maar in haar ontwikkeling subjèct, dat is onderworpen, aan de scheppings- en gemene gratie-ordinantiën. Dit laatste is geen descriptieve, maar een praescriptieve uitspraak. 

Conservering van de Nederlandse maatschappij en cultuur, aangezien die van oudsher in hoge mate (al is dat nu helaas veel minder geworden) gestempeld zijn door de geldende normen en waarden, door de werking, van de (neo)calvinistische levens-, wereld- en mensbeschouwing. Helaas hebben zij zich, m.n. sinds de jaren zestig, in steeds grotere mate anti-normatief ontwikkeld, zich ontsloten in afvallige richting. Dat is ook de reden dat ik, zoals ik schreef, op steeds meer punten terug verlang naar de situatie, naar het land zoals die waren, met andere woorden, dat ik op steeds meer punten eigenlijk niet langer conservatief kan zijn, maar reactionair. Dit zal uit mijn artikelen en commentaren hopelijk wel duidelijk worden. Hierbij zij opgemerkt, dat de commentaren wat polemischer van toonzetting zijn dan de artikelen. Ze hebben een groot vermogen om andersdenkenden te irriteren. Ik moet in dit verband dan ook vaak denken aan Christus' uitspraak (Matth. 13:57, Luc. 4:24), dat een profeet niet aangenaam is in eigen land. Hoogmoedige neo-liberalistische en progressieve lieden met gezwollen ego's, en - horribile dictu - van beide categorieën zijn er tegenwoordig velen in dit ontkerstende land, bij wien het besef dat wij allen zondaren zijn die van genade moeten leven ontbreekt, raad ik dan ook het lezen van met name de commentaren af.    

 

Met vriendelijke groet,

 

Rafael Benjamin

herfstmaand 2013

aangevuld op de 25e van de herfstmaand 2022 en op de achtste van de lentemaand 2023 

          

Maak jouw eigen website met JouwWeb